armelui rondom de kachel
Met de dag dat de wind kouder werd en het vaker sneeuwde kwamen steeds meer haveloze sloebers naar de ‘Stille minje’ om zich bij de kachel te warmen. Als Eliakoem Pap vanuit zijn hoekje waar hij zijn houtsculpturen aan het snijden was een dergelijke gast zag binnen¬komen stond hij op, bleef stokstijf staan als een vogelverschrikker op een akker, van wiens kop de wind een lap stof had afgerukt, waardoor hij de zwermende zwarte vogels niet meer aan het schrikken bracht. Eliakoem Pap herkende in de binnengekomen lieden met hun lemige gezichten en hun dunne vlasbaardjes de waterdragers uit het stadje. Een klein mannetje trok met zijn been en strompelde alsof hij twee volle emmers water droeg. Een ander met een ingevallen gezicht en een paar lange benen liep als op stelten. Een derde, zonder tanden in zijn mond, glimlachte voortdurend een beetje onnozel. De waterdragers droegen grote zware schoenen, hun heupen omgord met touw, watten stak uit hun jas en op hun omgorde borst droegen zij hun vermogen: droog brood, blikken kannen voor warm water en smerige vodden.
Vertaling: Jan Jonk de Koning
te vinden in GM-73